1. vangst
2. opvangen
Maar over zijn zus kunnen we zeggen, dat ze zo hatelijk werd, dat haar eigen moeder ze wegjoeg; en het ongelukkige meisje had zoveel gelopen en niemand gevonden, die haar wilde opvangen, dat ze weldra omkwam in een hoek van het bos.
3. vangen
Men moet vossen met vossen vangen.
/ vang/ ving(en)/ h. gevangen
Katten vangen muizen.
Er is een dief nodig om een dief te vangen.
Met onwillige honden is het slecht hazen vangen.
Om een stier te vangen, grijp hem bij de horens.
De inboorlingen vangen regenwater op en bewaren het om het te drinken.
Holandês palavra "catch"(vangen) ocorre em conjuntos:
engels woordjes 6.3