1. bestuurder
De auto is verongelukt omdat de bestuurder onvoorzichtig was.
Een ongeduldige bestuurder stak de kruising over zonder acht te geven aan het rode stoplicht.
De bestuurder vroeg me welke kant hij op moest.
Holandês palavra "sürücü"(bestuurder) ocorre em conjuntos:
Beroepen in het Turks2. rit
In de trein was zo druk dat ik de hele rit heb moeten staan.
Ik ben heel moe van een lange rit.