1. luid
Luid geklop op de deur maakte hem wakker.
De jongeren spraken luid onder elkaar en letten niet op de mensen rondom hen.
De radio staat te luid. Kunt ge hem niet wat stiller zetten?
Hij riep luid om hulp.
Toen zij haar moeder zag, begon zij luid te schreeuwen.
Ze spreekt luid.
Tijdens zijn slaap snurkte hij luid.
Ik sprak zo luid dat iedereen mij kon horen.
Holandês palavra "alto"(luid) ocorre em conjuntos:
Adjetivos de personalidade em holandês2. hoog
Vind je niet dat de belastingen in Japan te hoog zijn?
Ik hou van deze flat. De ligging is goed en bovendien is de huur niet zo heel hoog.
Spring zo hoog mogelijk.
Hoe hoog is het?
Dit gebouw is hoog.
Televisie kan een belangrijke cultuurbron zijn en haar schooluitzendingen staan in veel scholen hoog aangeschreven.
Vliegt hoog de koe en laag het kind, dan is dat wel een wervelwind.
Veel huisvrouwen klagen dat de prijzen zeer hoog zijn.
Spring! Geen schrik! Het is niet heel hoog!
Hij heeft de professor hoog op.
Stoeltjesliften vind ik eng; ik hou er niet van zo hoog boven de grond aan een draadje te bungelen.
Een vogel vloog hoog in de lucht.
Als je niet met je voeten bij de grond kunt, moet je het zadel verstellen, want dan staat het te hoog.
De boom is even hoog als de omheining.
Een walnoot is goed voor je gezondheid, als je cholesterol niet zeer hoog is.