1. flink
Ik ben flink verkouden; zich flink houden; een probleem flink aanpakken.
's Nachts viel er een flink pak sneeuw. De volgende morgen verschenen op de straten oma's met kleinkinderen op sleetjes, en 's middags na schooltijd barstten in het park de sneeuwballengevechten los.
Holandês palavra "porządnie"(flink) ocorre em conjuntos:
Les 11 Les 34