1. benen
Hij heeft lange benen.
Zijn benen zijn lang.
Ik heb altijd pijn aan mijn benen.
De armoede had hem geleerd op eigen benen te staan.
Mijn benen doen nog steeds pijn.
Hij lag daar met zijn benen samen gebonden.
Leugens hebben korte benen.
De kinderen wassen hun benen.
Holandês palavra "nogi"(benen) ocorre em conjuntos:
Lichaamsdelen - części ciała2. poten
Een hond heeft vier poten.
Na alle moeite die we ervoor gedaan hebben om dat project op poten te zetten, kostte het ze maar een seconde het onderuit te halen bij de bijeenkomst.
De kat heeft graag vis, maar maakt niet graag zijn poten nat.
3. de benen
Holandês palavra "nogi"(de benen) ocorre em conjuntos:
Części ciała