1. geld
Tijd is geld.
Te veel kaderleden geven tegenwoordig geld uit dat ze niet verdiend hebben, om dingen te kopen die ze niet nodig hebben, om indruk te maken op mensen die ze niet eens graag zien.
Het geld dat men heeft is een instrument voor de vrijheid; het geld dat men wil is een instrument voor onderwerping.
Maar het is waar! drong Dima aan. "Ze laten me het pak niet kopen, tenzij ik ze nog 99 kopeke geef! Kun je me niet wat geld overmaken?"
Wacht even, zei Dima, terwijl hij zijn telefoon tevoorschijn haalde, "ik weet iemand die me wel wat geld zou kunnen lenen."
Hij kwam niet terug vanwege heimwee, maar omdat hij bijna door zijn geld was.
Men zegt dat Amerikanen de hoeveelheid geld die iemand verdient beschouwen als een maatstaf van wat hij kan.
De politie is er heel goed in om te begrijpen dat iemand mijn creditcard gestolen heeft en een heleboel geld heeft opgenomen. Het is veel moeilijker om ze bij te brengen dat "iemand mijn magische zwaard gestolen heeft".
Men zou een dorp in Afrika kunnen voeden van het geld dat een iPhone-abonnement kost.
Als je dat waterpistool wilt hebben, moet je er zelf maar voor sparen. Ik kan geen speelgoed voor je blijven kopen. Het geld groeit niet op m'n rug.
Zorgvuldig telde de vrouw het geld, en zei toen: "Maar de 99 kopeke ontbreekt nog."
Een politicus moet altijd verantwoording kunnen afleggen voor het geld dat hij ter beschikking heeft.
Wanneer men om geld vraagt, moet men bepaalde voorwaarden accepteren.
Als we de huur betalen aan de huiseigenares, zullen we geen geld meer hebben voor eten; we zitten tussen de duivel en de diepe blauwe zee.
Als je het geel verft, sla je twee vliegen in één klap: én het valt goed op, én je bespaart geld omdat je verf kunt gebruiken die je al in huis hebt.
2. het geld
Holandês palavra "soldi"(het geld) ocorre em conjuntos:
Cose - Voorwerpen