1. bezoek
Ik ben bij Dan op bezoek geweest.
We hadden onverwacht bezoek.
Ik bezoek niet graag grote steden.
Kom mij een bezoek brengen.
Zwitserland is een prachtig land, dat een bezoek verdient.
Hallo! Wat is het doel van uw bezoek, meneer?
Bij een bezoek aan mijn geboortestad deze zomer leek hij mij verschillend van wat hij was tien jaar geleden.
Ik bezoek mijn grootmoeder twee keer per week.
Hij kwam vaak bij ons op bezoek toen ik nog een kind was.
Eergisteren bracht hij een officieel bezoek aan de Franse president.
Ik ben er weer! O, hebben we bezoek?
Drie dagen geleden heb ik je neef een bezoek gebracht en mijn bezoek deed hem genoegen.
Bij mijn volgende bezoek aan San Francisco wil ik in dit hotel logeren.
Bezoek ons alstublieft in ons nieuwe huis.
Als ik een ander land bezoek, eet ik daar alles, ik leer de taal een beetje, minstens enkele zinnen. Op die manier voel ik me er meer thuis, en gelukkiger, in vergelijking met de meerderheid van mijn reizende landgenoten.
Holandês palavra "visitar"(bezoek) ocorre em conjuntos:
Spaans hoofdstuk 6