1. verdragen
Ik kan het niet verdragen.
Ik kan deze pijn niet meer verdragen.
Ik kan zijn geweld niet meer verdragen.
Ik kan dat lawaai niet verdragen.
Verdragen kan onverdraaglijk zijn.
Ik kan luidruchtige kinderen niet verdragen.
Ik kan het niet verdragen om alleen te leven.
Zijn arrogantie is niet langer te verdragen.
Ik kan die hitte niet verdragen.
Enkele mannen verdragen het niet als hun vrouw meer verdient.